2025 – Faeröer eilanden en IJsland

De kamer ligt al dagen vol met tassen en spullen. Van inpakken komt het maar steeds niet. Ik heb de motor nodig, en ook de spullen die ingepakt moeten worden. Ik slaap op de dag van vertrek nog lekker uit, een ontbijt en dan inpakken om om 10:00 weg te rijden. Om 10:01 sta ik weer thuis, toch die andere handschoenen maar aantrekken. Van Dordrecht naar Zwolle, Bremerhaven om bij Glückstadt de Eems over te gaan met de pont. Een lange rij auto’s met de zelfde gedachte om zo Hamburg te vermijden, Maar zij moeten wachten en ik kan erlangs om gelijk als laatste aan boord te gaan. Ter hoogte van Kiel is mijn punt dat de vakantie eindelijk rustig kan gaan beginnen.

Als tip kreeg ik de gratis Trekkingplatz Kolonistenhof. Het was eigenlijk alleen voor wandelaars en fietsers, maar omdat ik alleen en met twee wielen was mocht ik toch blijven. Na een lange rit lekker de benen strekken in het bos langs een route van kunst, schapen, geiten, konijnen en een egel. Doordat mijn Duits heel slecht is werd het verder een avond stil luisteren naar de sterke verhalen van de fietsers, zonder dat ik zelf mee kon doen met opscheppen.

Aan de Deens-Duitse grens is het een zelfde tafereel als aan de Duits-Nederlandse grens. Allemaal inslaan bij de lagere Duitse prijzen, en ook ik sla nog 4 Weißbier in omdat het nu alleen maar duurder gaat worden. De eerste dagen is het hopen dat ik alles bij me hebt. En of alles logisch zit ingepakt, en of ik echt alles bij me hebt. Paniekerig nog zoeken naar de USB lader, maar die zat in het zakje waar ik iedere keer van overtuigt was dat dat de wc-rollen waren. Ik volg de oostkant van Denemarken. Honderden kilometers een combinatie van het landschap van Texel met de ene recreatie-park na de anderen, verder afgewisseld met graanvelden en een paar boerderijen. Ook nog even wennen aan de grind wegen. Vooral daar merk ik of de motor goed gebalanceerd in ingepakt. Meer de verraderlijke bocht was het losse stro op de weg, en gelukkig kon een tegemoetkomende fietser mee tillen om de motor weer overeind te brengen. Ok!, iets meer gewicht in de voor tassen en dan moet het allemaal goed komen. Op de derde dag in Aalborg aangekomen. Even wat aan het gewicht doen dat ik meesleep (drie weissbier worden daarom opgedronken). Een dag wandelen in de stad op zoek naar de vele muurschilderingen. Goed kijken en hopen er weer een tegen te komen. Mijn voorraad eten en drinken begint op te raken, dus morgen inkopen doen.

Op de dag van vertrek met de boot heb ik nog tot 14:00 uur de tijd om naar Skagen te gaan. Veertig jaar geleden werd ik al voorbereid op dit moment. Toen moest ik in de zesde klas leren over het Skagerrak, Kattegat en het Sont – en nu zie ik er twee eindelijk samenkomen in één punt. Vanaf het einde van de weg is het nog twee kilometer lopen naar het uiterste puntje strand. Ik ben niet de enige hier: iedereen wil precies over dat smalle, natte randje zand lopen dat door de golven aangenaam stevig aanvoelt. Op dit punt zouden de zeeën tegen elkaar botsen – een spectaculair gezicht, zo werd altijd gezegd. Maar vandaag zijn ze kalm. Het zijn de mensen, niet de zee, die voor de golven zorgen.

Screenshot

De boot naar de Faeröer eilanden vertrekt vanuit Hirtshals. Altijd spannend als je iets niet mag missen of te laat mag zijn, en in Hirtshals aangekomen heb ik eindelijk de rust om de tank vol te gooien, wat boodschappen te doen bij de Lidl en gewoon te wachten. Bij het haventerrein spreek ik een groepje motorrijders aan. “Gaan jullie ook naar IJsland?” vraag ik. “Nee,” zeggen ze, “wij komen er net vandaan.
Aan boord zet ik mijn motor stevig vast met spanbanden en prop mijn tas vol met alles wat ik de komende dag nodig denk te hebben. In de veronderstelling dat ik, omdat ik zo krenterig ben, een simpele slaapzaal heb geboekt, ga ik op zoek naar mijn plek. Tot mijn verbazing blijkt het een cabine te zijn met drie bedden – waarvan er maar één is opgemaakt. Inclusief wc, douche en een tafeltje. Wanneer de boot eindelijk vertrekt, ben ik ervan overtuigd: deze ruimte is van mij alleen, voor de komende 31 uur.
Na een paar nachten op een luchtbedje te hebben gelegen, geniet ik intens van dit echte bed. Ik kijk twee films en ga daarna een rondje over het schip lopen. Land in zicht! Ik dacht dat de 5G-verbinding nu wel voorbij zou zijn, maar ik heb nog een uurtje bereik via Noorwegen. Toevallig zie ik dat Jan en Sarah net in Noorwegen zijn aangekomen – vorig jaar reisden zij ook met de auto naar de Faeröer en IJsland. Goede boekjes en kaarten hadden ze meegenomen voor mij. Maar hier, op de boot, kom ik er pas aan toe om echt voor te bereiden.
Ongelooflijk dat ze deze eilanden al in het jaar 1100 wisten te vinden. De afgelopen dagen was het stralend weer, maar nu kijk ik vanaf het dek tegen een muur van mist. Bij vertrek lagen mensen nog te zonnen en speelden ze met een bal in een net kooi. Nu zijn er nog maar twee mensen op het dek, en staat er een rij voor de taxfreeshop die bijna opengaat. Voor vertrek kocht ik nog een halve kilo snoep – o zo verstandig om die in de motor te laten zitten. Ik ga maar weer naar mijn kamer om nog vier films te kijken.
De eerste boottocht zit erop. Aankomst in Tórshavn! Een gemiste kans van Marvel – aan de andere kant, misschien maar goed ook. Met de Noorse 5G boek ik snel een camping op anderhalve kilometer van de haven. Om 23:30 uur zet ik met nog genoeg zonlicht mijn tent op.
De volgende ochtend wil ik er eigenlijk niet uit. Buiten hoor ik alleen de regen op het tentdoek. Naast mijn matras voel ik een plas water. Gelukkig duurt mijn zelfmedelijden maar kort – ik ben op de Faeröer, ik ga op pad. Zodra ik de stad uit ben, kijk ik mijn ogen uit. Overal langs de weg: watervallen. Groot, klein, gigantisch. Een mooi bijproduct van de regen vannacht.
Langs de kust rijd ik omhoog naar Eiði en verder via een schitterende route naar Gjógv. Ik stop om de paar honderd meter – elke keer moet ik weer even afstappen voor een foto. Bij een uitkijkpunt in Gjógv zie ik mensen enthousiast wijzen. Snel terug naar de motor om mijn telelens te halen – hier zitten de eerste papegaaiduikers!
Ik maak een wandeling verder omhoog, en rijd dan weer door. Om bij de oostelijke eilanden te komen, moet ik door een reeks tunnels. Slecht verlicht, tweebaansweg, met ronde rotswanden. Koud, en druppels vallen op mijn helm. Dan volgt de Norðoyatunnilin – mijn eerste onderwatertunnel. 6,2 kilometer lang en 150 meter diep. Indrukwekkend, en eerlijk gezegd best spannend.
Na een stuk gravel, maar vooral asfalt, kom ik aan in Viðareiði. Aan de ene kant van het eiland is het warm, maar bij de bocht zie ik een stroom mist naderen. Zodra ik de hoek om ga, slaat de tegenwind in en verandert de zonnige dag in een witte mistwereld. Een tunnel verder en ik ben weer terug in de zon. De bergen hier – soms 700 meter hoog – zorgen voor totaal verschillende werelden, slechts enkele kilometers van elkaar verwijderd. Jammer dat mijn tent aan de verkeerde kant van zo’n berg staat… In Tórshavn hangt nog steeds mist.
De regen blijft maar doorgaan. Ook in de tent begint het nu te lekken. Als ik naar buiten kijk, lijkt het alsof de wereld nog niet voor me is klaargezet – alles is wit. Ik rij door de regen, weer een zee-tunnel door, naar een ander eiland. Mijn theorie: als een plek aan de westkant ligt, beschut door hoge bergen, dan is daar beter weer. Gelukkig blijkt die theorie te kloppen
Via een eenbaansweg rijd ik naar Skarvanes om daar te wandelen. In 1404 werd dit dorp al genoemd. En het heeft een indrukwekkende ontwikkeling doorgemaakt – volgens het bord wonen hier tegenwoordig 10 mensen. Terwijl ik even op een bankje zit, zie ik zowaar 10% van de bevolking langslopen.
Op de Faeröer wonen zo’n 55.000 mensen, en in vrijwel elke baai staat wel een handvol huizen dat dan weer een dorp blijkt te zijn.
Ik ga verder richting een ander eiland, via de ‘scenic route’. Behalve het bord bij de ingang en het bord aan het eind heb ik er weinig van gezien – tientallen kilometers met amper 10 meter zicht. Gelukkig is het op Vágar een stuk beter. Prachtige kerkjes in een al even prachtige omgeving.
Ik sla het tripje naar Mykines met de duizenden papegaaiduikers vandaag over. Ik heb meer behoefte aan vrijheid, rust en het onverwacht ontdekken van plekken die ik niet had voorzien.
Na weer een regennacht ga ik alles weer goed inpakken, opgeladen om verder te reizen met de boot. Dit is maar een tochtje van 14 uur naar het nog noordelijkere IJsland. Het oude hoogtepunt zal er dan weer aangaan, dat was Tallinn in Estland 59.436962, 24.753574, en dat is gisteren bijgesteld naar 62°21’20.99″ N, -6°32’34.79″ W hier op ijsland.

De laatste dag op de Faeröer is een dag van even bijtanken. Het is het mooiste weer in Thorhavn, en ik zie nu dat ik 10 meter van het water afsta, en aan de overkant van het water blijk er een eiland te liggen. Allen opladen, foto’s op de computer zetten en wandelen naar de stad. Het oude gedeelte is beetje vergelijkbaar met de andere dorpen hier, alleen zit er nog heel veel huizen achter. Er staan al mensen te wachten op de boot, en op de camping worden andere ook een beetje onrustig want vandaag gaan we naar IJSLAND.

Aan boord wil ik nog niet zien waar ik ga slapen, want ik verwacht dat het niet zo lekker is als de vorige keer. Om in die bubbel te blijven ga ik mezelf eerst verwennen met het buffet. Tafel voor 1 aan een raam met de prachtige eilanden op de achtergrond eet ik me helemaal vol, en beter nog 3 bier helpen ook nog. De boot gaat meer heen en weer, of ben ik het. Van het restaurant gelijk door naar de bar op de bovenste verdieping om op een bank verder te doezelen. Maar ze gaan om 00:00 sluiten, en door een geheel leeg schip ga ik dan naar Cabin 2001/A. De andere drie mannen hebben mijn bed al toegeëigend om hun spullen op te gooien. Een klapdeurtje scheidt ons van de andere kamers. Gelukkig zorgt de bier dat ik ergens om 8:00 wakker wordt, nog even douchen en dan naar de motor want we zijn er bijna.

Bij de eerste supermarkt een sticker, badge en een brood gekocht. Wil je een betaalbewijs, nee hoor het is toch allemaal fictief geld en we doen maar net alsof met de telefoon tegen dat apparaat te leggen. Ik krijg het advies terug om die gedachte lang vol te houden, Cause it is expensive.
De eerste rit gaat naar Bakkagerði, 98 kilometer verderop. Prachtige asfaltweg gaat door een fascinerend landschap. Stijle beklimmingen en dan weer over een heel grote vlakte. De eerste watervallen zijn al gelijk spectaculairder, maar ook weer mist, en dan weer uit de mist.

In Bakkagerði gelijk door tot het einde van de weg, want daar wachten de papegaaiduikers op me. Honderden zitten op een rots en tientallen mensen met de grootste lenzen staan op de trap op de rots. Een leuk schouwspel van de beesten die in hun holen zitten, en weer even uitkomen. Wat rondkijken en dan lekker gaan vissen. Op de terugweg is het snel landen en dan snel het hol in, want de meeuwen hebben het op dezelfde vis gemunt die de papegaaiduiker net heeft gevangen.

Het mooie plekje aan het einde van de wereld met 90 inwoners was alleen deze nacht het centrum van 3000 concertgangers. Ik heb mijn tent wel aan het einde van de camping geplaatst en om 21:00 viel ik al in slaap, dus heb er verder niets van gemerkt. Om 4 uur word ik wakker en het is nog of alweer licht. Het veld staat nog voller en voor mij het teken om weg te gaan. Het zijn tot nu toe fantastische mooi afvalt wegen geweest, maar de weg terug neem ik de weg aan de andere kant van de rivier lang een grind weg. Tanken, boodschappen doen en in IJsland het lokale Skyr eten, ok de wereld is zo klein dat dat niet meer bijzonder is. Het plan was om naar de Hengiloss te gaan, de een na grootste waterval van IJsland, en dan rustig verder. Maar. Voordat ik daar ben zie ik trucks een heel steile weg naar boven rijden. Niet wetende waar dat naartoe gaat volg ik ze. De weg is perfect asfalt, en nu en dan een zijweg die wat minder begaanbaar is. Er is verder bijna niemand, het is koud en er staat een harde wind op deze weg op 800 meter hoogte. Ik ben nu net zover noordelijk als dat ik op Antarctica zuidelijk ben geweest N 65°15′.
Ook hier kijk ik uit op bergen en een stukje van de hele grote gletsjer van IJsland. Na Kárahnjúkavirkjun, een dam hier, wordt de weg toch wat anders. Maar ik zie op de kaart dat de weg bij een andere weg komt 23 kilometer verderop, dus dat is welt te doen. Na 23 lange moeilijke kilometers over grote en kleine keien op en neer blijkt die andere weg ook gewoon zo’n zelfde keien weg te zijn. Bij het afdalen even stilstaan voor een foto, maar dat is niet zo handig en de motor ligt weer op zijn kant. Gelukkig wordt deze weg wat meer gebruikt en na een kwartier is er al een tegenligger die me dan kan helpen de motor omhoog te tillen. Op de asfalt weg ben ik weer blij dat het erop zit. Snap wel waarom een hoog mensen 4 wielen mee hebben genomen vanaf huis. Ik rij verder naar Vopnafjörður om daar weer op de camping te gaan staan.

Gisteren kwam ik in het dorp een andere motorrijder tegen, ook zoekende naar de camping. De hoeveelheid bepakking is vergelijkbaar, maar we hebben toch hele andere keuzes gemaakt. Hij zit in zijn nieuwe tent, ook met sta hoogte lekker naar zijn radio te luisteren. Met een grote bijl had hij eerder de haringen in de grond geslagen. Ik zit te balen in mijn tentje, een perfect maatje, maar het is alweer wat ouder en de afdichtingstape begint op veel plekken lost e laten. Dat is niet zo erg als het droog is, maar vanochtend alleen maar regen. Gelukkig is er een lekker hok bij deze camping en na een warme douche daar maar de dingen doen waar ik nu tijd voor heb. Eens kijken waarom mijn horloge het niet doet. Na een factory-reset doe tie het alleen helemaal niet meer. Een ochtend om te overpeinzen welke spullen nou handig zijn om mee te nemen, en welke niet. Mijn hangmat heb ik altijd bij me, het is ook een soort van statement en herinnering aan het verleden. De kust waar ik later op de dag langs rijd ligt bezaaid met hout, aangespoeld van Noorwegen, maar op IJsland zelf is bijna geen boom te bekennen. Ook heb ik een o zo handige lamp bij me, ook erg handig in een land waar het nu 3 uur per dag schemerig is, en voor de rest licht. Ik had thuis al beloofd aan mezelf dat mijn Meindl wandelschoenen na 20 jaar trouwe dienst vervangen gaan worden, maar op dag 3 scheurt de zijkant van de buitenkant uit, Ik hoop dat ze nog 3 weken volhouden of het binnen stukje wat het bij elkaar houdt. Het thuisleven gaat ook door, en daar ook een bericht waar ik nu niets mee kan. Het is zo met die regen niet mijn beste ochtend. Ik werd om 6 uur wakker, en zat toen te twijfelen, gelijk inpakken of nog lui zijn. Nu pak ik in de regen de tent in om toch op pad te gaan. Op pad naar het noorden. De eerste stop is Þórshöfn. Ook weer zo’n plek waar ik kom na een gravel weg. Voor mijn gevoel de middle of nowhere. Bij de supermarkt een praatje met een man die zegt dat ik een hamburger of pizza bij de benzinestation kan kopen. Wie ben ik om die ene man hier zijn advies af te slaan. Binnen in de benzinestation is alleen anders, het zit helemaal vol, en na de hamburger gaat zie ik de wereld weer wat beter. Een haven, vliegveldje, een zwembad, dit plaatsje met een paar honderd inwoners is niet zo eind van de wereld als ik had gedacht. Dan maar weer verder naar het noorden. Raufarhöfn, nog zo’n dorp met een paar huizen, maar wel een onaf kunstwerk met grote blokken steen waarvan je van denk, wat moet dat hier. Nog noordelijk wordt het wel echt stil. Ik set een punt in de route, en steeds krijg ik als route, draai om na dat punt, en weer een punt. Uiteindelijk wordt de weg geaccepteerd. Op de rand van de poolcirkel 66,52464° N, 16,02574° W staat een harde wind en rij ik langs de vele vogels en schapen. Het wordt tijd om een trui aan te doen. En ieder kwartier is er wel een huisje ergens te zien. Iemand die het minder erg vindt om alleen te zijn denk ik. De weg is vol keien en kiezels, maar nog erger is de ribbels die in de weg zitten. Als ik rustig rij om veilig te zijn met grindhopen vallen mijn vullingen uit mijn mond. De enige manier om dit vol te houden is met minstens 60 km/h door te rijden. Ik kan maar een lied in mijn gedachten hebben hier: We are on a road to nowhere.

Eindelijk is er dan weer een dorp en begint de asfaltweg. En op de parkeerplaats een touringbus. Even terugdraaien, want die stopt niet voor niets. En dit blijkt nog een papegaaiduiker plek te zijn, met weer honderden papegaaiduikers die in de rotsen zitten. Niet zo dichtbij als de andere plek, maar wel weer onverwacht en gaaf. Ik rij voorbij Húsavík, daar is een kermis en feest, daar ga ik maandag wel naartoe. Mijn einddoel is een kwartiertje verder op de camping met zwembad bij een heetwaterbron, want morgen gaat het heel de dag regenen.

Regen, regen en nog een regen, dit is een dag om heel rustig te beginnen. Het restaurant is nog dicht maar er blijkt nog een kookruimte voor de camping te zijn. Dit zit helemaal vol met drukke Tsjechen die met 4 4×4 jeeps de echte hightlands off-road passen gaan doen. Ik ga er rustig tussen zitten, en als ze vertrokken zijn blijft Ros, de gids over. Met hem wat zitten sparren wat een leuk vervolg is van de reis. Ik had nog steeds geen plan, maar volgens mij heb ik die nu wel opeens. Dit was ook eigenlijk mijn grote plan, als ik er ben zie ik wel. Voor vandaag is het eerste plan het thermische zwembad van de camping in. Als de regen zo goed al is verdwenen ga op pad. Dit is een van de toeristische centra van IJsland, dus ik kan best een dagje op de sportschoenen weg. Een toeristisch eerst naar Myvatn en de Hverir. Bij mooie heuvels zet ik de motor neer en ga er eens oplopen. Boven aangekomen zie ik beneden een parkeerplaats helemaal vol staan. Dit blijk een geothermische locatie te zijn met borrelende modderpoelen te zijn. Door de regen zijn de heuvels een grote modderige glijbaan, en mijn gladde schoenen die nu helemaal onder de blubber zitten zijn niet zo handig. Een stukje verder is er de immense waterval Dettifoss en Selfoss. De Dettifoss is bijna niet te zien doordat er een harde wind richting de plateau op staat. Vanaf hier draaien alle auto’s weer terug, maar ik heb een hekel aan een weg dubbel te doen op een dag, dus maak er een mooi rondje van. En bij de 10 kilometer verder gelegen Hafragilsfoss sta ik dan ook helemaal alleen. Ik kan net 1 waterval meer aan dan de anderen. De volgende waterval, die waarschijnlijk net zo spectaculair is, sla ik ook over. Ik heb het koud en wil terug. Het begint weer te regenen en de wind zet flink aan. Langs de kust terug hang ik schuin tegen de wind in op de linker kant van de weg om bij vlagen niet van de weg afgeblazen te worden. Ik durf niet harder dan 40 km/h. Als dat voorbij is zo snel mogelijk naar de camping. Helemaal koud zet ik de motor bij de poort, pak mijn zwembroek en storm gelijk door om 2 uur me op te warmen in het warme water. De grote uitdaging van vandaag is om weer uit het water te gaan.

Hoe twee dagen zo kunnen verschillen. Het is prachtig zonnig. Onderkant van de tent nog even drogen, Havermout met banaan maken en de reis gaat weer verder. Húsavík is de plek waar iedereen naartoe komt voor de walvistocht. Al twee keer door het stadje gereden, maar het heeft niet mijn sfeer. Ik rij eerst naar de Eyjafjörður, de grootste fjord van IJsland. Onderweg zie ik weer bussen staat en natuurlijk is dat weer een hele grote fantastische waterval de Goðafoss. Akureyri ligt aan het einde van de fjord, en is sinds lange tijd weer een echt grote stad op de rit. 20.000 inwoners waar ik mijn derde souvenirtje koop voor mijn verzameling, een IJslandse versie van Asterix. Een superdure koffie in een te hippe plek voor me en ga verder naar Hauganes. Ik wil deze trip meer “Yes-Man” zijn. En een IJslander vertelde mij dat ik daar bij het vikingschip moest eten en daar de walvistocht moest maken, en dat doe ik dan ook maar braaf. Heel de rit zitten dubben of ik de toch moet gaan maken. Ik heb al de perfecte walvisfoto gemaakt op Antarctica, en voeg dit nog wat toe. Zelf op de boot zit ik nog steeds te overpeinzen, wat als ik nou geen walvis gaat zien, zo zonde van mijn geld en tijd. Wordt er soms een beetje moe van. Het helpt wel dat ik nog steeds niet weet hoeveel alles hier kost, denk dat het duur is. Met gestrekte armen hou ik de telefoon steeds bij het betaal apparaat en sluit mijn ogen. O, zegt het meisje bij het vikingschip, ik woon nu 8 jaar is IJsland, en zo betaal ik ook nog steeds. Ik begin maar meevliegende meeuwen te fotograferen, heb ik in ieder geval nog wat. Onzekerheid en angst voor teleurstelling ben ik hier flink aan het trainen. Maar daar konen de eerste dolfijnen en dan een wat grotere staart dan die dolfijnen. De fjord is hier 100 meter diep en 70 km lang en een lekkere eet plek voor deze bultrug. Even boven adem halen, en dan weer diep naar beneden om 1000kg vis op een dag te gaan eten. Een geslaagd tripje en weer. Davík en Ólafsfjörður en via 3 lange eenbaanstunnels sta ik weer bij de volgende fjord, om bij de eerste de beste dorpscamping neer te storten. Hofsós een dorp met 170 inwoners, en een grasveld in het midden met een WC hok. Ik weet niet wat er te zien is, even ook geen zin in.

Wikipedia zegt over Hofsós.



Hofsós is een kleine plaats (ongeveer 170 inwoners in 2013) in de regio Norðurland vestra in het noorden van IJsland. Hofsós vormt samen met de stad Sauðárkrókur en de plaatsjes Varmahlíð en Fljót de gemeente Skagafjörður. Hofsós is een van de oudste handelsplaatsen van IJsland. Er is een goede natuurlijke haven aanwezig waardoor Hofsós dan ook een van de oudste commerciële havens van het land heeft die uit de zestiende eeuw dateert. De visserij was lange tijd de belangrijkste economische tak maar de laatste tijd neemt het belang van het toerisme toe. Een van de toeristische attracties van Hofsós is de tentoonstelling in het oude Pakkhúsið (Het pakhuis) over het eiland Drangey dat zo’n belangrijke rol speelde in de saga van Grettir de Sterke. Naast dit huis kun je de Hofsá rivier met een bruggetje oversteken. Daarnaast is er een uitgebreid centrum voor genealogische studies van met name immigranten die naar Canada vertrokken zijn. Aan de kust bevinden zich een aantal fraaie basaltformaties.

Geen zin om weer op de motor te springen, dus eens kijken wat dit voor een dorp is. Nou eigenlijk niets. Hier zou de emigratiecentrum zijn van IJslanders naar de US en Canada. Er is een museum. Verder leuke stenen aan het water, en een zwembad. Maar meer spanning kan ik vandaag ook niet aan. Lekker wandelen en praten met andere reizigers en twee IJslandse mannen die het eiland over rijden om overal de meetapparatuur uit te lezen. Perfecte baan, en toen was het opeen 00:30, bijna donker.
Na zo’n dag ben je wel opeens opgeladen. Vroeg ben ik al op pad. Eergisteren werd in de avond het geld opgehaald voor de camping, maar gisteren is hij niet geweest, en vanochtend ook niet gezien, dus een gratis nachtje slapen. Rustig langs de kust, niets nieuws wat ik nog niet gezien had. Het is ook meer een verplaats dag, en om nog een keer goed op te laden. Dat lukt aardig 30 minuten onder een hete douche, 1 uur in een zwembadje van 32 graden, en daarna weer een half uur onder een nog warmere douche.
Van Ros, de Tsjechische gids, kreeg ik ook de tip om bij Viking Rafting de Whitewater action (The East Glacial River) trip te gaan doen. En als Yes-man kan ik nat natuurlijk niet weigeren. Mijn 4e Rafting trip, en de eerste zonder mijn Rafting-maatje. De wekken vroeg gezet, maar allang voor de wekker al wakker. Ze zeggen wel eens dat reizen een plek is om nieuwe vrienden te maken, en op de weg terug naar de tent komt er een man naar me toe. Die wekker, is die van jou. Nou die bleef maar gaan en ik heb hem uitgezet en hij heeft ons wakker gemaakt. Na veel instructies en een busrit van 45 minuten krijgen we weer verdere instructies. Deze tocht is IV+, een stukje wilder dan de vorige II en III trips. 150 minuten fun in een mooie omgeving met goede stukken. Meerdere keren het geheel vanaf het water kunnen bezichtigen, en de Green Room lange tijd diep onder het water. Terug op de camping zijn mijn nieuwe vrienden al weg en doe ik nog eens mijn zwembad routine.

(Rafting foto’s zijn niet door mij gemaakt en van de dag voordat ik de tocht deed. gehaald van de facebook pagina van viking rafing)

Gisteren nog 25km gereden om de tank vol te gooien en nog een uur tevergeefs naar de campingman gezocht om te betalen. Alles zodat ik vandaag vroeg op pad kan. Lange zware dagen wissel ik af met rustdagen, en gisteren met het raften was een rustdag. De tent kan ik wederom droog inpakken, en het laatste beetje vocht op de bodem verdampt snel in de zon met de tent gekanteld op zijn zijkant. Na 5 km rijden passer ik een hek, en dat hek voelt als een overgangsplek tussen twee werelden. Gelukkig heb ik een papieren kaart bij me, want je moet inzoomen om de 751 te zien, en nog verder inzoomen om de 756 te vinden. Het is ook spannend want achter het hek mag ook niets misgaan, want dan duur het een dag of een paar dagen voordat iemand ook langskomt. De regen van de gisteren hebben de gaten in de weg gevuld, de spleten moert ik zeker vermijden en het gravel en keien zijn al gewoon geworden. Kronkelend, op en neer met alleen wat loslopende schapen waar dat hek eigenlijk voor was en niet om mij buiten te houden. Er zijn stukjes waar ik 60km/h durft te gaan, maar soms ook veel langzamer. En hoe langzamer hoe moeilijker de motor te hanteren is. Het YouTube filmpje hoe de motor weer overeind gezet kan worden komt goed van pas, want hier kan ik niet op een ander wachten om me te helpen. Het voelt alsnog een overwinning dat dit lukt. Snap nog steeds niet dat ik overal toch een angst en onzekerheid blijf houden als ik naar mezelf kijk wat ik allemaal doe. Gisteren met het raften toch onzeker om van 6 meter hoge rots het water in te springen. Onzekerheid houd je in leven, maar blijft ook vermoeiend. Na een uur rijden denk ik dat ik in de verte toch echt koplampen van een auto zie, en even later mijn eerste andere medeweggebruiker. Hij zit daar lijkbleek met zijn mond open en hoofd achterover. Is hij dood of ligt hij te slapen. Ik wil hem niet wakker maken, en zeker weet ik niet wat ik met een dode moet, dus ga weer verder. Een uur later ben ik eindelijk van de weg af. Op de o zo comfortabele 35. Hier iedere 5 minuten een andere auto rijdend naar het zuiden naar de geiser van Hveravellir. Daar wil ik zeker naartoe maar dat doe ik later wel. De 35 is een lekkere aangestampte aarde en gravel weg. Die me naar Blönduós zal leiden. Ik wil mijn reis door toeval laten bepalen, en op een kruising zie ik dat Blönduós alleen op mijn plan staat omdat het een bijzondere kerk zou hebben. Dus maar weer op de 726 om een stukje af te slaan. De wegen met 1 cijfer zijn de grote autosnelwegen hier. Twee letters zijn de doorgaande wegen die van asfalt, asfalt/grind of klei en grind kunnen zijn. De drie cijfer wegen hebben dan weer meer gaten, gleuven en hobbels op de weg. Als daar dan nog een F voor staat dan ben je Fucked als er wat gebeurt want geen verzekering die dat dekt. Even nog bij het kerkje van Auôkúla kijken. Naast het kerkje hoor ik kinderen Nederlands praten. En een IJslands stel komt net uit de auto en zijn aller behulpzaamst. O je hebt een papieren kaart. Pak die even. Waar ben je geweest, en ik krijg ook alle tips waar ik naartoe zou moeten gaan. Blijf voorlopig maar weg uit het zuiden. Het is daar slecht weer, de vulkaan zorgt voor veel luchtvervuiling en is nu alleen nog maar rook en het zijn nu 3 feestdagen en iedereen gaat op pad, maar niet naar de West-Fjord. Daar ga ik gelukkig naartoe. Eerst nog een stukje stukje naar Hvítserkur waar een rots is met een trollenverhaal maar er zouden ook weer papegaaiduikers zijn. Na wat meeuwen en zeehonden aan de overkant kom ik bij Illugastaðir. Het probleem dat ik die stad met die bijzondere kerk heb overgeslagen is dat ik ook geen inkopen heb gedaan. Ik voel me ellendig en snap even niets van het betaald parkeren op de plek en rij 30 minuten door naar Hvammstangi. De motor even eten gegeven, en ik zie op de muur een hele grote hamburger met patat en cola. Binnen vraag ik ook om de grootste hamburger met menu dat ze hebben. In een paar happen heb ik een hamburger op die in maat goed in een peutermenu zou passen en ik rij gelijk door naar de supermarkt waar ik nog wat broodjes bananen en stuk brood naar binnen werk. OK die plek Illugastaðir lees ik nu is de beste plek om zeehonden te zien in IJsland. Ik rij de 30 minuten terug om in de verte een snuit boven water te zien en weer terug. Ik zei de wereld gelukkig wel weer wat helderder. Op de snelweg 1 gaat het regenen, en alsmaar tegenliggers met caravans en kampers. De IJslanders houden ervan om op pad te gaan en hebben de goede spullen. Als ik dan weer rechts ga naar de Vestfiròir (west fjord) ben ik weer alleen. Zo alleen even met Jan en Sarah appen. Ik ga vandaag naar Hólmavik. Nee zegt Sarah, Drangnes, daar moet je naartoe. Ik volg maar braaf en dat half uur kan er ook nog best bij. Het laatste stuk op de 643 rij ik vlak langs het water. En op 10 meter naast me zie ik opeens een grote rug omhoogkomen, en weer onder water. Ik rij wat langzamer, weer die rug en nu een staart omhoog. Snel de motor stil aan de kant en ik zie de bultrug nog een keer. Een automobilist is wat minder blij met me en toeterend rij hij langs mij, ik denk alleen: “Kijk nou… Walvis!!!!”. Maar een jeep stopt nu ook voor me dus daar kan ik me goed achter beschermen. En nog een keer nu iets verder, in de verte zie ik er nog twee. Klein stukje verder rijden en weer genieten. Zo lekker het schouwspel tot ze een paar honderd meter weg zijn en alle drie niet meer te zien zijn. Wouw, dank je Sarah voor het bepalen van mijn lot vandaag. Een klein stukje verder zie ik een camping met uitzicht op de zee. Lekker warm worden in hot-pool en mijn verhaal doen, beginnende met de vraag. Wat is een beter verhaal, dat ik op de motor achternagezeten ben door een wilde olifant of dat ik 10 meter afstand naast een bultrug heb gereden op de motor.

Op de camping in Drangnes heerst een andere sfeer dan tot nu toe. Mooie gemeenschappelijke ruimte nodigt uit dat de mensen ook met elkaar spreken. Tot nu toe vond ik mijn avonden best eenzaam en lag ik al vroeg te slapen, maar hier een paar erg leuke gesprekken gehad. Ik hou op deze plek ook een rustdag en hoef mijn tent niet af te breken. Daar ben ik wel heel blij mee, want het heeft heel de nacht gestormd en om 10:00 kom ik eindelijk mijn tent eens uit. Mijn plan van vandaag is de weg langs de kust te volgen. Van de 645 wordt dat de 643 tot het niet meer verder gaat. In het dorp nog voltanken, want ik weet niet of er nog benzine te koop zal zijn. En ook voldoende eten voor wel heel veel geld. De weg is weer redelijk slecht, maar dat is niet wat deze toch op de heenweg zo zwaar maakt, het is de wind. Een sterke wind zorgt dat de motor steeds heen en weer gaat, en dat met een afgrond gelijk naast de motor maakt mij erg voorzichtig. Prachtige fjorden en na 3 uur rijden ben ik dan eindelijk aan het einde bij het zwembad at the end of the universe. Ik ben er nog net voor sluitingstijd en kan vanuit het warme water over de zee uitkijken, nog steeds op zoek naar nog meer walvissen.
De volgende dag wordt weer een lange rij dag. Eerst de pas over en dan langs de fjorden naar de andere kant van de West Fjorden. Er staat nog steeds een harde wind, maar op de pas komt daar ook nog regen bij. Met de hoop dat ik snel de pas over ben wacht ik iets te lang met mijn regenkleding aantrekken. Als ik het dan eenmaal wel doe ben ik de pas eigenlijk al over en is het weer gelijk wat beter. De rest van de dag zit ik dan met een nat pak onder een regenpak. Het weer is hier steeds anders, en het regenpak is toch wel handig. Op de kop van een Fjord is het mooi weer maar waar de Fjord eindigt regent het steeds. Zo gaat het heel de dag door. Gelukkig is de weg heel mooi afvalt. Nog een groep zeehonden ligt op wat rotsen te poseren voor de toeristen. Het mooie van een slechte voorbereiding is dat is steeds verrast ben met wat ik zie. En opeens zie ik weer een hele grote waterval. En hoe dichter ik kom hoe groter hij blijkt te zijn. Van de voorkant zie je meerdere verdiepingen dat het water naar benden stort. Als ik later weer de weg naar boven rijd gaat het daarboven ook nog steeds verder en nog hoger. Dan is het moment dat ik een keuze moet maken. Ik heb het koud en heb al heel wat kilometers gereden. De hoofdweg verder is nog 53 minuten naar mijn eindplek voor vandaag, of langs de kust en dan ben ik 20 minuten langer bezig. Na een klein stukje merk ik dan het wel eens wat langer gaat duren. De weg ligt er heel slecht bij. De duizenden gaten in de weg zijn gevuld met het water van alle regen van vandaag, en naast de gaten ligt een laag modder van de grondweg en van de bergen. Het is wel gaaf en spannend maar ook vermoeiend en langzaam. Opeens zie ik een blauw gevaarte langs de weg. Een thermisch badje komt als geroepen en ik kan me even opwarmen aan het warme water. Het is weer droog en erg lekker om er even te blijven. Maar ik moet nog een klein stukje verder. Eerst nog over volgende duizend pot-holes met water en daarna gaat het gelukkig weer over naar asfalt. Dat wordt natuurlijk gelijk gecompenseerd door regen en wind. Nog een beklimming en eindelijk op de camping aan de andere kant van de pas, en waar het weer zonnig is.

In het zuidelijke gedeelte van de West Fjorden zijn de afstanden best lang, en de dorpjes nog sporadischer. Ik ben daarom niet zo gerustgesteld als de benzinepomp het vanochtend niet doet. Wederom mijn tent weer droog ingepakt, ontbeten, en gelukkig kan ik de tank bij de volgende poging wel volgooien. De eerste stop is de Garõar BA 64, het oudste stalen schip van IJsland. Gebouwd in 1912, en vanaf 1981 aan het wegroesten op het strand. Nog door de regen een pas over en dan eindelijk ziet de wereld er een heel stuk zonniger uit. Ik zie allemaal dingen die ik nog niet eerder heb gezien op IJsland. Struikjes, bomen en een zandstrand. De andere dingen gaan ook gewoon door, waterval, waterval, waterval, en een waterval van kokend water, die is wel nieuw. Om de motorrit wat te verkorten gaat er een boot van Bránslækur naar Stykkishólmur 58 km zuidelijker. Alleen lukt het me niet om online een ticket te kopen want ze zouden niet meer varen. Bránslækur is ook weer zo’n havenstad van 1 huis 1 kantoor 1 haventje en verder niemand te bekennen. Dus ik maak de omweg van 264 km om in Stykkishólmur te komen. Een andere maatschappij had de vaart overgenomen, en dat had ik natuurlijk weer niet begrepen. De weg is lang en kronkelig met een afdaling van 15% over een blubberweg waar is als een angsthaas naar beneden ben gegaan. Ik heb het wel weer gezien met die fjorden en ben toe aan het binnenland met alle highlights van IJsland, want het populairste moet nog komen.

IJsland is een duur land, maar van mij worden ze niet zo heel rijk. Ik kampeer voor zo’n 18 euro per nacht en leef op noedels, Skyr en havermout. Waar het echte geld zit daar rij ik de afgelopen dag heel veel langs. Ieder dorp lijkt hier wel een prachtig golfterrein te hebben. Afgelopen nacht ook naast zo’n golfterrein mijn tent opgezet. En toevallig ook de slechts voorzien camping die ik tot nu toe heb gehad. Heb voor het eerst mijn eigen pannen moeten gebruiken, en de eigen percolator heb ik tevoorschijn gehaald. Bij der eerste de beste bakker, ja letterlijk de eerste bakker die ik op IJsland tegenkom, koop ik een heel brood voor 6,62 euro, en snap wel waarom op het bord niet verse bakker stond. Een stukje verder kom ik in Grundarfjörður aan, en ik zie overal mensen lopen over straat. Vanaf de haven lijken de mensen zich massaal te verspreiden naar de verschillende watervallen, heuvels en winkeltjes. Als ik nog eens goed naar de haven kijk zie ik een enorm cruiseschip in de haven liggen. Gelukkig lopen ze niet heel ver, en na 3 kilometer is het weer het vertrouwde beeld van auto’s en landcruisers. In Hellissandur word ik toevallig geappt met de vraag of ik al op de terugweg ben. En dan besef ik dat dit precies het moment is dat ik op de terugweg ga. Dit is het meest westelijke punt van de reis, en op een paar kilometer het westelijkste stukje van het Europese continent. Vanaf nu alleen maar dichter bij de boot die over 9 dagen vertrekt. Hellissandur heeft zichzelf betiteld als muurschilder hoofdstad van IJsland, en er zijn inderdaad wat leuke muurschilderingen te zien. Door de laagbouw alleen niet zo interessant als Aalborg. Een paar kilometer verder gaat de asfaltweg rechtdoor, maar ik neem de F570. Ik vraag nog aan een tegenligger om de weg goed is en of er geen rivier-oversteken zijn. Ja hoor, het is een hele mooie weg krijg ik te horen. Voor een four-wheel-drive misschien wel, maar voor deze one-wheel-drive is het een hele onderneming. Na iedere heuvel lijkt het wel weer of ik in een andere wereld terecht ben gekomen. Van lava-velden naar steeds kalere stukken en dan vlak bij de sneeuw met de gletsjer Snæfellsjökull daarboven te zien, net door de wolken. Het zijn steeds stukjes van een paar kilometer voordat ik weer stop. Weer een foto maken en genieten van deze prachtige wereld. Hier ergens moet de ingang liggen voor de Reis naar het middelpunt van de aarde. Ik heb het idee van ik Joules Verne achterna ga. De weg is vooral lastig door de steile stukken met grind en gleuven in de weg. Vertrouwen hebben dat het goed komt en door blijven rijden. Een keer is dat vertrouwen er even niet en kom ik tot stilstand. Daar bedoel ik eigenlijk mee dat ik niet meer vooruitgaat, want met de rem ingeknepen glij ik achteruit over de weg. Snel weer gas geven en vertrouwen dat ik boven kom. In Amarstapi aangekomen is het weer een drukte en bewonder ik de steile kliffen aan de kust. Ik zie ook dat meer naar het oosten het lichter is dan de bewolking die hier hangt, en ik moet toch verder naar het oosten. Dus daar eindigt de dag.

Wat een nacht. Slapen lukt niet. De hele camping lijkt wakker — geritsel, stemmen, onduidelijke geluiden in de verte. Als ik dan eindelijk een beetje wegdoezel, begint het te regenen. Geen zacht getik, maar een doordrenkt gekletter. Dat wordt dus een natte tent inpakken.
De camping ligt bij een boerderij. Geen receptie, geen praatje, gewoon online betalen en verder zoeken ze het zelf maar uit. Eigenlijk wel efficiënt, maar het voelt ook wat kaal. Iedereen zit in zijn eigen bubbel — stelletjes en groepjes, allemaal fluisterend onder elkaar. Geen aanspraak dus. Alleen ik en m’n gedachten.
Mijn horloge is leeg. Vervelend, maar erger: mijn telefoon hangt op een paar procent. En die gebruik ik voor álles: navigatie, foto’s, zelfs m’n klok. Gelukkig zijn de wegen hier niet ingewikkeld. Eerst naar Borgarnes, dan de nummer 1 naar het noorden. Onderweg laad ik de telefoon nét genoeg op om de route naar de weg-50 te vinden, maar hij blijft klagen over water in de connector. Opladen lukt soms wel, dan weer niet.
Gelukkig is er afleiding: de Hraunfossar-waterval, een schitterend schouwspel van smeltwater dat zich een weg zoekt door het lavasteen. Hier ontmoet ik eindelijk andere motorrijders. Een koppel, elk op hun eigen motor, en nog een duo dat samen rijdt. We wisselen verhalen uit. Zij rijden verder — veel sneller dan ik — en verdwijnen al snel uit beeld, zeker wanneer de weg verandert in gravel en zich steeds ruiger en steiler omhoog slingert.
Ik rij korte stukjes, telkens weer stop ik om ademloos om me heen te kijken. Wat een landschap. Onwerkelijk. Selfie hier, overzicht daar — ik kan er geen genoeg van krijgen.
Dan komt het moment van twijfel. Mijn route zegt: rechtdoor. Maar de motorrijders slaan linksaf, richting het basecamp van de gletsjer. Zij kunnen het, dus ik ook, denk ik. En ik volg. De weg wordt nog extremer — grote keien, gladde stukken — en ineens sta ik tussen enorme trucks, mensen in de rij om een pak aan te trekken voor een gletsjerexpeditie.
En ik? Ik sta daar. Op m’n motor. Tussen al dat toeristisch geweld. En ik voel me… stoer. Zij zijn net uit een bus gestapt. Voor hen begint het nu pas. Voor mij voelt het alsof ik er al middenin zit.
Ik rijd nog wat verder, maar dan zie ik in de verte de vrouw op haar motor onderuit gaan. Ik stop. Gelukkig krijgt ze hulp, maar het begint ook weer te regenen. Ik voel intuïtief: hier stopt het voor mij. Dit is dicht genoeg bij de gletsjer. Ik draai om, opgelucht. Tijd om terug te gaan naar de begaanbare wereld.
Eenmaal terug op het asfalt, is de weg verlaten. Perfect. Even alles loslaten, lekker door de bochten hangen. Knallen. Niet nadenken.
De regen blijft komen. Ik zit al de hele dag in mijn regenpak met overschoenen, en het blijkt geen overbodige luxe. Toch ben ik blij dat ik bij Brúarfoss nog even van de route afwijk. Wat een bijzondere plek: helderblauw water stort zich van twee kanten in een kloof — een klein, verborgen juweeltje.
Mijn plan was doorrijden naar Geysir, maar de lucht gooit roet in het eten. Het regent nu écht hard. Dan zie ik een bord: Camping – Cottages. Ik hoef niet na te denken.
“Wat is het goedkoopste huisje dat jullie hebben voor één persoon, voor één nacht?”
Ik krijg een enorm huisje. Drie slaapkamers. Een woonkamer. Warm. Droog. Een bed. Geen natte tent. Geen gedruppel op het doek. Gewoon… rust. En het duurste biertje dat ik ooit gekocht heb? Dat smaakt als overwinning.

Heel veel goede ideeën om in het huisje te doen. Nog 7 dagen op IJsland, en ik heb nog steeds geen plan. Maar nu komt het stuk waar ik zo bang voor ben. Bij thuiskomst krijg je te horen, heb je dat niet gezien, hoe heb je dat kunnen missen. Ik ben niet bang om te missen, of toch wel misschien een beetje. Ook den mensen die ik op YouTube volg even kijken, maar na 5 minuten leg in de computer al aan de kant. Ik wil eigenlijk gewoon slapen.
Heel het huisje ligt vol met mijn spullen, allen opnieuw inpakken en alles laten drogen. Shit ik kan alleen mijn regenpak niet vinden, maar die blijkt nog bij de receptie te liggen.
Na 12 km rijden ben ik al bij Geysir. De geiser waarna het fenomeen vernoemd is. Er zijn op aarde maar 5 plekken waar natuurlijke geisers voorkomen. Yellowstone National Park (VS), ⁠El Tatio (Chili) en nu de Haukadalur-vallei in IJsland heb ik gezien. Alleen Kamtsjatka (Rusland) en Nieuw-Zeeland staan dan nog op de ToDo. Het blijft een prachtig gezicht, maar als je in Yellowstone bent geweest is de Strokkur gewoon schattig. Een paar kilometer verder is er weer een gigantische waterval en dan stopt het met de grote hoeveelheden toeristen. Ik rij de weg 35 verder naar het noorden. Een prachtige geasfalteerde weg die door niemand genomen wordt. 20 km later, zonder enige zijweg is het voorbij. De 35 wordt F35 op heel veel kaarten, en de F verdient het ook echt. Er is nog een geothermisch veld 75 km verderop. En over die 75km ben ik meer dan 3 uur bezig. Dit komt niet alleen omdat ik vol liefde steeds om de paar kilometer stil gaat staan om weer een foto te maken. Het heeft voornamelijk te maken met de kuilen, plassen, gleuven, wasborden, kuilen, gravel, kuilen, wasborden, heuvels, keien, gravel en zo gaat het 75 kilometer lang door. Maar dan is er wel een hele gave plek. Ik ben al bij het zwembad at the end of the universe geweest, en bij de poort naar the center of the earth. Dit is nu een zwembad in the middle of nowhere. Een mooi geothermisch veld, met daarbij een prachtig bad van 40 graden. Dit is geen blauwe bak, maar een badje opgebouwd uit keien. En vanuit het water kijk je op de gletsjer, en als je de andere kant opkijken zie je een andere gletsjer. Dit is misschien wel de mooiste plek op IJsland. Ik overweeg nog om hier te blijven slapen, maar mijn gevoel zegt dat ik terug moet. Ik wil hier niet stranden als het opeens gaat regenen. Ook ben ik een beetje zenuwachtig hoeveel benzine ik heb gebruikt. Of ik nu vandaag of morgen terugrijd is dezelfde hoeveelheid benzine, maar ik slaap wel beter met een volle tank. Ik zie een auto aan de kant staan met een lekke band, en ben blij dat alles nog goed gaat met de motor. De spanbanden moet ik onderweg nog wel een keer aantrekken. Mijn richtringaanwijzer klapper alle kanten op en moet na de vakantie vervangen worden. De USB-aansluiting zet ik met een extra tie-wrap vast. Verder blijft alles op de motor zitten. Mijn arm en schouder doen pijn, en ik roep regelmatig tegen mijn motor sorry als ik een paar gaten iets verkeerd heb ingeschat. 2 weken IJsland heeft me wel een andere motorrijder gemaakt. Wat ik in het verleden gedaan en geleerd had is al lang verjaard. Maar het vooruitkijken en inschatten van de weg dat ook essentieel is bij het veldrijden komt hier heel goed van pas. En het belangrijkste als het eng wordt, door blijven rijden. De 75 kilometer terug doe ik een uur korter over. Ik ken de weg wat beter, en had me zo voorgenomen om geen foto’s meer te maken. Ok deze foto dan, en deze…. Opgelucht ben ik als de F35 weer 35 wordt. 20km doorrijden en dan sta ik precies 14 kilometer verder dan waar ik vanochtend begonnen ben. Maar wel met een hele gave ervaring.

Normaal ben ik niet zo spraakzaam, maar na 3 weken weer Nederlanders tegen te komen is het toch zalig om weer te praten. Met de motor praat ik wel, maar dat is dan meer van “Sorry”, “O die zag ik niet”. “Dat is Niet zo slim van me”. “Ik zal het niet meer doen”. Ik vraag bij de campingbeheerder waar ik vandaag ben aangekomen wat er te doen is. En ik doe dan ook alle attracties. Er is een gat in de rots. En je kan de heuvel naar boven lopen. Dat laatste is ook handig omdat je bovenaan bereik hebt met je telefoon. De andere attractie is de rivierzwembad van het dorp hier 18 km vandaan. Daar wilde ik eigenlijk ook eerst naartoe, maar ik had de verkeerde eindbestemming in google maps gezet. Dit is ook wat ik even nodig heb, een kort ritje en daarna even niets. Vanochtend de tank weer gevuld, en een voorraad eten ingeslagen. Ze verkopen ook wat ik al een tijdje niet had gezien, een vers, nog warm brood. Ik betaal de 9 euro met een beetje pijn in mijn hard, maar hij smaakt wel fantastisch. Het eten mag dan allemaal duur zijn, de watervallen en geisers moet je soms parkeergeld betalen (motor 3,50) maar meestal helemaal niets. Weer een stuk prachtig asfalt, lang een niet zo’n mooi gebied. Volgens mij is een van de langen van een asfalt weg vulkanische steen, en ik weer nu waar ze dat afgraven. Nog een benzinepomp want de volgende is 268 km verderop en dan begint de F208. Lekker rijden, een stop met een vallei vol watervallen, een gevulde krater en nog meer spleten, kuilen en grind. En dan opeens een waarschuwingsbord dat er een zigzagweg is en dat je 30km/h moet rijden. Wat zouden ze bedoelen, de afgelopen 30 minuten ben ik niet sneller dan 25 gegaan, moet ik nu harder rijden? Na de bocht merk ik wat het echte gevaar was. Ik zit vast in een diepe laag poedergruis en met veel geslip kom ik er eindelijk uit.
Meer dan een week geleden kreeg ik een tip van een stel Amerikanen. “Whatever you do, don’t stay at the Vik-campground”. Het is nu 19:30, ik heb alleen havermout als ontbijt op. De rij in de pizzeria is heel lang en de camping aan de overkant van de straat is Vik.
Maar ook deze keer ga ik niet tegen de wijze lessen in, en zie dat er verderop nog een camping is. Een groot bord aan de kant van de weg zegt naar links voor de camping Pakgil bij Sker, nog 14km, en mijn navigatie zegt nog 39 minuten. Het wordt al wat donkerder door de bewolking en na 11 uur op de motor kam dit er ook nog wel bij. Stijl op, stijl neer, hobbel, keien, kiezels, gruis, gaten, spleten en als dan de nog 300 meter en ik zie de camping nog steeds niet. Diep tussen de bergen na de volgende spleet is er opeen een grote plek met heel veel 4-wheel drives. Blijkbaar is dit een prachtige plek om te gaan hiken, en om de gletsjer te lopen.  Eer maar de tent opzetten en eten maken, want wat een dag is het weer geweest.
Gisteren de F225 genomen, maar ik had eigenlijk de F208 moeten nemen naar Landmannalaugar. Dus vanochtend eerst weer een half uur terugrijden en dan zie ik het dorp liggen achter die steile hobbel. Bovenaan de hobbel zie ik dat erachter een grote diepe rivier crossing zit. Ik rem en wil keren. Maar de heuvel is volgegooid met grote kiezels, en mijn motor glijdt op zijn kant weg. Even de topkoffer eraf, en een zijkoffer en dan lukt het me tegenwoordig gewoon om de motor weer rechtop te zetten. Ik ben niet de enige die het laatste stukje loop. Veel zetten hier hun auto neer en lopen het laatste stukje. Mijn franse motorvrienden staan natuurlijk wel aan de andere kant met de motor. Deze tocht is voor mijn ochtend bad. Deze keer is het een riviertje waar warme en koude stromen samenkomen, en waar je lekker kan zwemmen. Hoe dichter bij het warme stroompje hoe moeilijker het is om verder te gaan. 43 graden vind ik warm zat. Het is weer een perfect mooie plek voor je Instagram account en om iedereen thuis jaloers te maken. Na een half uurtje heb ik het wel weer gezien. Want de grote uitdaging van vandaag moet nog komen.
De F225 moet in nu weer terugnemen, voorbij de camping en daar moet ik de rivier door. Het schijnt een makkelijke doortocht te zijn, maar als ik aan de overgang staat ga ik eerst even rustig wat drinken, nog even plassen en kijken hoe wat 4 wheel drives naar de overkant rijden. Ook zie ik een paar auto’s omdraaien. Omdraaien zou voor mij 4 uur omrijden zijn. Het geheim van door het water rijden is balans houden, niet te hard, maar zeker nooit stoppen. Overtuigd zijn en doorrijden. In ieder geval nooit stoppen. Als de motor hier op zijn kant gaat heb ik een groot probleem. Van de fransen heb ik nog gehoord, als je tot hier gekomen ben, dan overleef je dat ook wel.
In het verleden heb ik ook wel eens door het water als river-crossings bestempeld, maar dat was meet door een stroompje rijden. Een grote plas of wat water waar de stenen nog bovenuit staken.
De auto’s gaan rechtdoor het water, aan de zijkant, wat lastiger voor de auto’s te komen zie ik dat het net wat ondieper is, en in het midden ligt er een eilandje. Dat is de plek dat ik over gaat. Halverwege gehaald, en gelijk doorrijden naar het tweede stuk. Ik voel het achterwiel iets wegglijden en geef gas en ben aan de overkant. Ik rij gelijk door en een stuk verder ga ik aan de kant staan. Een tegelligger vraagt of alles goed gaat. Ja ik ben aan het verwerken dat ik net een rivier ben overgestoken. Ik ben vanaf nu een grote jongen op de motor. De man kon me wel geruststellen dat het de enige rivier wat op deze weg.
Ik ben nu in het zuiden aangekomen, en hier zijn de grote mooie en ook drukke attracties. Een gigantische waterval waar je achterlangs kan lopen.  Nog een waterval, en wast rots huisjes maar die sla ik over. Twee wrakstukken van vliegtuigen, die vind ik na de schepen wel heel leuk om te bekijken. Ook gelijk een goede wandeling met mooi uitzicht op de gletsjer. De gletsjer waar ik nu op 2 uur lopen vandaag sta met mijn tent. In weer een 4g vrije zone.

Een paar dagen geleden stond er een bord voor een hiking gebied met een paar regels waar je aan moet houden. Hike nooit alleen, ok… euhh… Ken de route, o zo een foto maken van dat bord. Neem genoeg eten en drinken mee. Ok ik ontbijt goed en heb nog een tube pindakaas en een fles water. Zorg dat je de goede uitrusting hebt. Ik zie iedereen hier in mooie tracking broeken lopen. Licht ademend en stevig. Ik moet het maar met mijn motorbroek doen. Stug, zwaar en broeiend.
Ik zit eraan te denken om de track maar niet te doen. Ik ben moe. De man van de camping zei dat het na 2 uur droog zal worden. Dat geeft mij de mogelijkheid om tot 12:00 te slapen met het getik van de regen op de tent. Wijsheid zeg dat het niet verstandig is om te gaan, maar wijsheid zeg ook dat het niet verstandig is om F-wegen in mijn eentje te rijden. Als ik wijs was, was ik hier helemaal geweest. Alle redenen dus om het wel te doen. Het begint stijl omhoog, en boven aangekomen bedenk ik dat ik nog die foto moest maken van de route. Ik weet in ieder geval dat ik de gele paaltjes moest volgen. Er waren ook een paar voor me naar boven gegaan, die kan ik mooi volgen. Maar na een uur heb ik die allemaal al ingehaald. De route is echt fantastisch. De gletsjer zie ik steeds dichterbij komen, en ook andere prachtige uitzichten. Dit gaat zo door totdat een kloof mij nog scheidt van de gletsjer. Watervallen vanuit de gletsjer, een meertje met ijsschotsen en gelukkig een prachtig droge dag. Nog maar een selfie, en had ik nou al een overzichtsfoto gemaakt, deze plek is eigenlijk nog mooier. De paaltjes verder zijn alleen niet meer te vinden. Maar ik denk niet dat het de bedoeling is het ravijn in te gaan, dus volg ik de rand tot ik in de verte weer een paaltje zie. Na 14 kilometer zie ik eindelijk de camping weer. Die ligt honderd meter stijl naar beneden. Ik begin wel moe te worden, maar de route gaat maar niet naar beneden en ik ga weer verder van de camping vandaan. Dan opeens stijl naar beneden. Steeds een stukje kijken waar ik mijn voeten neer kan zetten zo omlaag. Na 20km en 5:45 uur ben ik eindelijk weer terug. Ik blijf nog een nacht op deze camping, ik wil nu niet nog die motorrit terug willen doen. Ik heb allee nog een pak macaroni en een potje pesto en het liefste zou ik een hele grote bak lasagne willen eten… Ik mag vanavond wel gratis blijven staan want voor motorrijders die hier komen knijpen ze een oogje dicht.

De snelweg 1 is eigenlijk nogal saai. Een prachtige weg langs de grote gletsjer in het zuidoosten van IJsland. Er is ook maar één weg.
Na de prachtige wandeling was het echt klaar voor me op IJsland. Ik bekijk nog de prachtige meertjes vol met ijsblokken, maar als ik langer dan 2 km moet lopen voor een waterval dan vind ik het wel weer best. Het voelt een beetje als uitzitten. Wel wat leuke ontmoetingen met andere reizigers, maar steeds begin ik het gesprek met: ik ben er klaar mee.
Dus ik ben blij dat er na Breiðdalsvík een alternatief bijkomt. In plaats van de 1 die langs het water loopt gaat de 95 stijl over de pas. Een prachtige weg weer waar ik helemaal blij van wordt. En als ik dan toch lekker bezig ben, is er ook nog een F936 die weer terug naar de kust gaat. Morgen is de laatste volle dag in IJsland, dus nu kan het nog. Na een stukje rijden zie ik een Nederlands busje staan. De vrouw staat net de aardappels te koken (echt waar) en na een praatje nog even de vraag. Zijn er watercrossings en hoe is de weg? Ze hadden flink last van de gaten, maar dat moet voor mij geen probleem zijn. En er was een stijl stukje. Dit lijkt me dus de perfecte afsluiting. En het is ook perfect, en met nog 10 km te rijden is er dan opeens die afdaling, een hele steile afdaling met stenen. Een fout, iets te veel met de voor rem en te weinig met de achterrem en de motor ligt weer op zijn kant. Shit @$#%^@ knipperlicht kapot, voorruit een scheur en hij ligt is een vreselijk vervelende hoek. Steeds een koffer eraf, maar ik krijg hem pas overeind met alle koffers eraf. En dan nog verder naar beneden. Heel voorzichtig en pfff gelukt. Dit is weer zo’n lekker voorbeeld van, dat had je nou niet moeten doen. Maar-ja, op safe spelen maak je ook niets mee. Als ik alle spullen weer bij elkaar heb komt er net een wandelaar aanlopen, heb je elanden gezien. Ik ben een beetje bezig met de weg in plaats naar elanden te kijken. Nog een volgende steile afdaling en dan ben ik in Reyðarfjörður. Weer een mooie keuken, goede wifi en een goed moment om de schade op te nemen. Gelijk nieuwe knipperlichten besteld, dan kunnen ze er thuis weer op. Ik ben ergens mijn oliefles vergeten, en een spanband van de tanktas. Eindig het toch allemaal niet zo saai. Ik zit nog 53 km vanaf de boot, en ik blijf verstandig maar op het asfalt rijden.

Op de heenweg heeft mijn telefoon met een satelliet verbinding gemaakt. Dat kostte me 51 euro, dus nu maar gelijk voor 30 euro satelliet internet gekocht voor de terugweg. Het is een hele grote rij motoren die staan te wachten. Een rij voor de Faeröer en een rij voor Denemarken. En iedere motorrijder heeft zijn verhaal. Waar mijn wegen eindigden begon het voor vader en zoon uit Noorwegen. Een Zwitser laat een filmpje zien dat zijn motor onderuit ging in een rivier. Een uit Estland die stoïcijns voor zicht uitkijkt op zijn Triumph motor. De tent is nat, het grondzeil is nat en nog 48 lange uren voor de boeg.

Epiloog

Deze keer mooi weer op de boot, maar ik heb een wifi bundel gekocht en geniet van 4 weken achterstand op YouTube en de laatste afleveringen van Rick en Morty. Op de boot herken ik ook een oude bekende. Op de eerste dag op IJsland kwam ik aan de praat met een Duitse jongen. Hij zei dat hij weer 90 kilometer terug wilde rijden want hij was erachter gekomen dat hij geen pan bij zich had om te koken. Ik bedacht dat ik alle maten pannen had meegenomen, en de grootste heb ik aan hem gegeven. Beide hebben we dezelfde boot terug, dus dat komt wel goed. In Denemarken afgesproken bij de Lidl om weer ter herenigen met mijn pad. Als 3 weken zie ik de kilometers kruipen naar de magische grens. Bij vertrek staat de stand op 93.636, en ik Kolding, Denemarken komt hij op de magische 99.999. Al weken wil ik weten of de teller weer naar de 0 gaat. Ik vind het wel symbolisch om weer een nieuwe fase in mijn leven in te gaan, met de 0-stand. Maar zoals het leven echt gaat, gaat alles gewoon door en komt er een 1 voor te staan. 100.000 km. Na 48 uur op een bood en 500 km rijden sta ik weer op een boot op de Eems. Ik kom er eindelijk achter dat het hier in Duitsland een uur later is. Het is ook veel vroeger donker. Oost-Friesland is ook heel donker, geen verlichting en met tegenliggers met groot licht kom ik om 23:00 aan in Leer om bij onbekende mensen te slapen omdat toevallig een vriendin daar op visite is.
Terugkijken op mijn trip heb ik echt hele gave dingen gezien en gedaan. De f-wegen in IJsland hebben echt wel hun meerwaarde gehad. 3 weken zou erg lang geweest zijn op alleen de gewone wegen, en je komt op net wat mooiere plekken. Geen planning en ad hoc beslissingen maken hoort echt wel bij me en ben ik helemaal in mijn element. Ik heb wel eens iets gaafs gemist, maar dat hoort er ook bij. De laatste dagen was wel uitzitten, maar een week korter had ik weer tijdsdruk gevoelt.

Screenshot
Screenshot
Screenshot